Preek op de vijftiende zondag door het jaar C, 
serie 2003-2004
 

ARCHIEF PREKEN VAN DE WEEK

Voor de tekst van de Evangelie-lezing van deze dag en een meditatie
klik hier en zoek de juiste week


KLIK HIER OM DE PREEK TIJDENS DE VIERING VAN HET LAATSTE WEEKEND TE BELUISTEREN (Real Audio)
KLIK HIER OM DEZE VIERING IN ZIJN GEHEEL TE BELUISTEREN (Real Audio)


Reacties? klik hier en stuur een e-mail.


Preek op vijftiende zondag door het jaar C, serie 2003-2004, C2004DHJ15.html.
Eucharistieviering op zaterdag/zondag 10/11 juli 2004, 
om 19.00 uur, 9.30 en 11.00 uur te Poeldijk en Hoek van Holland. 
Door pastoor Michel Hagen. AMDG.

E.L.:    Deut. 30, 10-14 
Ev.L.:  Lc. 10, 25-37

Homilie
Soms kan een Evangelie je ineens weer verrassen. We horen vandaag de wetgeleerde vragen: ‘Maar ... wie is mijn naaste?’ Dit verhaal hebben we misschien al honderd keer gehoord, maar ineens denk ik: ‘Wat een vreemde vraag, in onze tijd zouden we volgens mij een heel andere vraag stellen!’ 

Er is zoveel vanzelfsprekend in dit verhaal. De wetgeleerde vraagt aan Jezus: “Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven?’ Voor deze geleerde is het blijkbaar vanzelfsprekend dat er eeuwig leven is. Dat is in onze tijd lang niet zo vanzelfsprekend. Wanneer je nu spreekt over eeuwig leven, denken de meesten aan verder leven in je kinderen of in hetgeen je hebt betekend voor anderen. Eeuwig is dan heel betrekkelijk, het komt niet verder dan leven hier op aarde. 

Voor deze wetgeleerde gaat het niet om leven hier op aarde, ook niet in kinderen en kleinkinderen, dat is te beperkt. Eeuwig leven is voor hem een leven met God. Daar kende hij oude verhalen over, zoals van Elia die met een vurige wagen in de hemel werd opgenomen, of van Mozes of andere groten die eeuwig leven bij God. Zo’n eeuwig leven staat hem voor ogen, daar wil hij deel aan krijgen, daar gelooft hij in. 

Voor deze wetgeleerde is er dan ook veel ‘vanzelfsprekend’ dat voor ons niet meer vanzelfsprekend is. Zo zegt hij aan het eind van zijn gesprek: ‘En wie is mijn naaste?’

Ik denk dat wij in onze tijd na zo’n gesprek met Jezus een heel andere vraag hadden gesteld. Jezus vraagt aan de wetgeleerde: ‘Wat lees je in de Wet?’ De geleerde antwoordt: ‘Gij zult de Heer, uw God, beminnen met geheel uw hart en met geheel uw ziel, met geheel uw kracht en geheel uw verstand; en uw naaste, uzelve gelijk’. 

Daarna komt zijn vraag: ‘En wie is mijn naaste?’. Maar zouden wij niet veel eerder vragen: ... ‘En wie is God?’ 

Ik bedoel niet dat wij nu zo goed weten wie onze naaste is, helaas is er nog veel te veel  eenzaamheid en afwijzing, ontkenning en onverschilligheid voor nood die soms slechts één deur verder plaatsvindt. Toch weten we ongeveer wel wie onze naaste is. Maar God ... ;  God die voor die wetgeleerde heel vanzelfsprekend is, God is in onze tijd een vraag geworden: ‘Wie is God?’ 

In de vorige eeuw is er een reactie gekomen op de gruwelen van de tweede wereldoorlog, met onder meer de Jodenvervolging, de holocaust. Er kwam een stroming op die de ‘God is dood - theologie’ werd genoemd. Hoe kan er een God bestaan die toestaat dat zoveel onschuldige mensen in gaskamers en op andere manieren massaal worden gedood? Na zo’n verschrikking en uitbarsting van kwaad, klinkt de vraag: ‘Als God bestaat, waarom doet Hij er dan niets aan? Waarom kijkt Hij op afstand toe en blijft Hij afzijdig? Waarom grijpt Hij niet in? Hoe kun je nog in God geloven als je zoiets meemaakt?’ 

De ‘God is dood - theologie’. De mensheid had een idee over God opgebouwd, dat niet langer standhield bij deze mensonterende gruweldaden. Het plaatje van God paste niet meer. Als God almachtig is en barmhartig, liefdevol en rechtvaardig, wijs en creatief, dan weet God toch wel een manier om zoiets verschrikkelijks te voorkomen!? 

De ‘God is dood - theologie’; deze wetgeleerde in de tijd van Jezus wist alles van de geschiedenis van Israël, met de ballingschap in Egypte, de systematische kindermoord, hij wist van massale slachtingen, hij wist van alle ellende in de geschiedenis en ook hijzelf leeft onder Romeinse overheering. Toch gaf hij God daarvan niet de schuld.

Ook de eerste Christen maakten vervolgingen en gruwelijke slachtpartijen mee, razzia’s, gevangenname, folteringen en schijnrechtspraak. Hoe komt het dat zij niet tot een ‘God is dood - theologie’ zijn gekomen? 

Ik denk dat met name de eerste Christenen het lijden van Christus te helder voor ogen stond. Als God de weg van verlossing gaat via het lijden en sterven van zijn Zoon, dan is het vreemd dat wij een plaatje van God maken, een idee van God, een theologie, een beeld van God, waarin we verwachten dat God alle lijden oplost en ons hier en nu een aards paradijs geeft. 

Die schriftgeleerde weet dat God leeft en waarschijnlijk wil hij ook wel een soort paradijs binnengaan. Op zich is daar niets mis mee, maar daarbij is het antwoord van Jezus wel doorslaggevend. Ook voor Jezus is het bestaan van God, zijn Vader zonder enige twijfel. Hij kent zijn Vader van binnenuit. Hij weet ook hoe God deze wereld te hulp komt. En of we het leuk vinden of niet, dit ene stelt Jezus ons voor ogen; ook als we op onze manier God dood verklaren omdat Hij niet in onze ideeënwereld past, Jesus presenteert God niet als een God die even alle last en lijden verwijdert en ons een luilekkerleven verschaft. 

Zijn God is een God die ons wil opvoeden naar de volle Goddelijke maat. God, zijn Vader, wil ons maken tot goden, net zo goed, net zo liefdevol, net zo barmhartig, net zo zelfvergetend, net zo trouw en dienstbaar als God de Vader, zoals de Zoon, tot mensen zo goed als God, levend vanuit zijn Geest. 

En hoe grijpt God dan in? Niet met machtige hand, niet met kosmisch geweld, niet met een straffend vuur dat alle slechte mensen verteert en alle goede mensen spaart. God grijpt in op een onbegrijpelijke wijze, op de enige manier waarop Hij ons menszijn in takt laat, onze vrijheid respecteert, ons hart ombuigt en onze ziel bevrijdt. God stuurt zijn Zoon, als voorbeeld, als helper, als redder, als leidsman, als verlosser; ‘Hij is’: ‘God met ons’. 

Wanneer je in dit licht de parabel beluistert van de barmhartige Samaritaan, kun je in die Samaritaan eerst Jezus Zelf herkennen. Hij is degene die zijn naaste ziet en zich over zijn naaste ontfermt. In die Samaritaan mogen we degene herkennen die ons onverwacht te hulp komt, iemand waar je het niet van verwacht had. In die Samaritaan mogen we ook onszelf herkennen, als wij een ander te hulp zijn geschoten. 

Zo goed als God zijn. Het wordt tijd voor de ‘God-leeft-theologie’. God leeft in iedere mens die zijn naaste nabij is, God leeft in iedere mens die net als Jezus het eerste en het tweede gebod van harte naleeft. ‘Gij zult de Heer, uw God, beminnen met geheel uw hart en met geheel uw ziel, met geheel uw kracht en geheel uw verstand; en uw naaste, uzelve gelijk’. Wie zo leeft wordt 'Gode gelijk', 'kind van God', zoals Jezus, een mens die leeft. Amen. 


Reacties? Stuur een e-mail

Terug naar top van deze pagina

Terug naar homepage



 
 
 
 
 
 

Counter