Preek op de eenendertigste zondag door het jaar B, B2003DHJ31.html.
Eucharistieviering te Poeldijk, zo. 2 nov. 2003, 11.00 uur.
Door pastoor Michel Hagen. AMDG.
Hoeveel droefheid is er in de wereld? Als je nu rondkijkt zie je alleen
maar families, gezinnen, vrienden, mensen die alleen achterblijven, met en
zonder kinderen en met weinig of veel familie, zoveel mensen die een verlies
verwerken. Als je dichters en zangers gelooft die soms schrijven over deze
wereld met tranen, met ellende, met tegenslag, dan begrijp je dat mensen
wel eens willen vluchten, vluchten in de ontspanning van een feest, vluchten
in de afleiding van een voetbalwedstrijd, in een spelletje. Als je te lang
stilstaat bij zoveel nood, zoveel verdriet, zou je er aan onderdoor kunnen
gaan. Hoeveel droefheid is er in de wereld? Zet de TV maar aan, zet de radio
maar aan voor het nieuws en de vele rubrieken, sla de krant open en loop
de koppen na. Hoeveel? Teveel. Teveel om te noemen, teveel om te bevatten,
teveel om aan te kunnen.
En dan zien wij nog maar een deel. Het eigen leed is dikwijls al teveel.
Bij ieder van u hebben wij, de leden van de avondwake en ik, een verhaal mogen
horen, hebben we de ervaringen kunnen delen, over de dagen van het sterven,
van het afscheid, van laatste woorden die soms wel en soms niet mogelijk
waren, van het overlijden dat soms rustig was maar soms ook gespannen en
angstig. Tel het eens op, als dat leed, het wordt een berg die te hoog is
om te beklimmen, zoveel kunt je nooit aan, je kunt het nooit oplossen. Dus
willen mensen af en toe ontsnappen, tot je daarna weer ontdekt dat vluchten
geen oplossing brengt en je er uiteindelijk toch doorheen moet.
En God ziet dat alles. Als pastor heb je al wat meer zicht op het geheel
van die droefheid. Maar God ziet ook de buurtparochie waar ze nu Allerzielen
vieren, en de parochies verder in Nederland, in heel Europa, en in heel de
wereld. Al die plaatsen waar mensen nu samenkomen rond de overleden dierbaren.
En God ziet iedere mens afzonderlijk en al die andere vormen van ellende en
tegenslag, van kwaad dat mensen elkaar aandoen. We vragen ons weleens af:
‘Wat doet God er nu aan?’, maar als ik nu nadenk, ben ik eigenlijk meer getroffen
door deze vraag: ‘Hoeveel leed komt er over God heen? Hoeveel verwijten krijgt
Hij naar zijn hoofd? Hoeveel krijgt Hij te verwerken? Misschien zijn deze
vragen te menselijk, maar ze zijn net zo menselijk als de vraag of God er
wel iets aan kan doen.
Allerzielen, samengekomen rond een verlies. Dan klinkt dikwijls ook de vraag:
‘En hoe gaat het nu?’ Ik kan hem niet persoonlijk aan u stellen, dat spreekt
voor zich, maar anderen stellen hem soms en dan hangt het er maar vanaf, staat
je hoofd ernaar om te praten, is de omstandigheid geschikt, wil je of kun
je het nu met deze persoon delen? Het hangt van zoveel factoren af of je
verder kan praten. Soms hoor ik in zulke gesprekken ook verbazing doorklinken,
dan stelt degene die achter is gebleven met verwondering vast dat het allemaal
toch doorgaat, de wereld draait door, het leven gaat verder, ja, en ik lach
soms echt, er zijn dagen dat ik ‘s-avonds denk, ik ben hem of haar toch niet
vergeten? Soms voel ik me zelfs een beetje schuldig, hoor ik mensen zeggen.
De kinderen halen je erdoor, ik zing weer op het koor, ik ga weer kaarten.
Maar dan soms ook het tegenovergestelde, nog steeds slecht slapen, er niet
los van komen, de kinderen wonen ver, weinig kennissen. En zoiets kan zelfs
in een persoon door elkaar lopen.
Ieder van u, hier vandaag, heeft iets met de anderen gemeenschappelijk.
Deze viering is de grootste bijeenkomst van verliesverwerking die we in de
Kerk hebben. Maar bij alle overeenkomst is er ook iets unieks, ieders verdriet
is anders al kun je het bij elkaar herkennen. Iedere situatie is anders al
is er ook overeenkomst, en ieder moet er zelf doorheen, al heb je nog zoveel
mensen om je heen.
Dat dit kan in deze viering is eigenlijk een wonder, dat ieder in deze viering
iets kan vinden. Voor de een is het een lied, voor de andere een lezing of
de preek. Weer een ander het samenzijn, of de Communie. Soms het geheel met
het bezoek aan het kerkhof, of dat kruisje dat nu een plaats thuis, in het
gezin of in de familie krijgt. Er is iets wonderlijks in deze viering, want
stilstaan bij zoveel verdriet, bij zo’n hoge berg, kan je neerdrukken. Maar
er is in deze viering een troost en een hoop aanwezig, waardoor je eigen verdriet
weer een betere plaats kan krijgen of zelfs naar een afronding of een voltooiing
gaat.
In de gesprekken thuis vraag ik dikwijls naar het geloof van de overledenen
en naar uw eigen geloof. In de antwoorden kom je met het geloof ook de twijfels
tegen, met de hoop ook de angst, met de overtuiging ook de vragen. Als ik
vraag: geloof je in God? Dan valt op dat het merendeel van de nabestaanden
in God geloven. Misschien wel 70% of meer. Niet zozeer een geloof in een oude
man met een lange baard, maar God als krachtbron, als helper, als stuurman
die deze schepping in zijn hand draagt, als Schepper, als oorsprong en eindpunt,
God als een geestelijke werkelijkheid. Dat geloof is er in de meerderheid.
Vraag je nu: ‘geloof je in leven na de dood voor jezelf?’ Dan lijkt er iets
vaker twijfel te zijn. Wel in de zin van voortleven in je kinderen, in dat
wat je gedaan hebt. Maar dat jijzelf op een of andere manier verder leeft
voorbij deze wereld, daar lijkt meer twijfel over te bestaan.
Daarom is het mooi om eens te rade te gaan bij hen die zo dicht bij Jezus
hebben geleefd. Mensen die een teken uit de hemel hebben gekregen zoals de
profeet Jesaja in de eerste lezing. Ook hij ziet een berg, maar die berg brengt
hem dichter bij God. Op de top van die berg is een gastmaal, waar wij te
gast zijn zoals hier aan deze tafel met de maaltijd van Christus, een maaltijd
vervuld van een liefdevolle troost, waarin verdriet omkeert en tranen worden
gedroogd.
Gaan we te rade bij Paulus die eens op reis Jezus Zelf heeft horen spreken.
Hij weet dat Jezus leeft, in de heerlijkheid van God. Na verraad en lijden,
na tegenslag en kruisdood, ja na het graf, voorbij het graf. En Paulus kan
niet anders zeggen dan: ‘laat je droefheid niet het laatste woord hebben,
alsof er geen hoop zou zijn.’ En tegen allen die twijfelen of we elkaar ooit
zullen ontmoeten, die twijfelen aan zo’n plaats waar alleen het goede overblijft,
echte liefde, goedheid en schoonheid, tegen hen zegt hij: ‘Wij zullen samen
zijn met de Heer’. Hij weet dat we troost nodig hebben en hij reikt de troost
aan die echte troost biedt, omdat het voorbij deze wereld reikt.
Het is dezelfde troost die Jezus uitspreekt als Hij zegt: ‘Ik ben de verrijzenis
en het leven. Wie in Mij gelooft zal leven, ook al is hij of zij gestorven,
en iedere die leeft in geloof aan Mij zal in eeuwigheid niet sterven.’ Weet
dat uw dierbare leeft, echt leeft, nog meer dan ooit hier op aarde. Weet dat
we eens samen zullen zijn. Geloof het. Durft het geloven. Dat is het wat
Jezus ons kwam zeggen. Laat de twijfel deze troost niet verhinderen. Maar
geloof. Dat geeft een basis aan de troost, waardoor nieuw leven mogelijk wordt.
Dan wordt onze begraafplaats een plaats waar de steppe tot bloei komt en
waar de dood voorbij de dood gaat om te leven in God. Amen.