Homilie op de vierde zondag
van de veertigdagentijd,
door het jaar C (reeks 2000-2001)
ANDERE PREKEN
VAN DE WEEK
Voor de tekst van de Evangelie-lezing
van deze dag en een meditatie
klik hier
en zoek de juiste week
KLIK HIER OM DE PREEK TIJDENS
DE VIERING VAN HET LAATSTE WEEKEND TE BELUISTEREN (Real Audio)
KLIK HIER OM DEZE
VIERING IN ZIJN GEHEEL TE BELUISTEREN (Real Audio)
Preek
op de vierde zondag van de veertigdagentijd, door het jaar C, serie 2000-2001.
C2001QDR04.html in de parochiekerk van de H.
Bartholomeus te Poeldijk,
door pastoor Michel Hagen, 24 maart 2001, 19.00
uur. A.M.D.G.
(zaterdag viering met gemengd koor, zondag presentatieviering
eerste communicanten,
met kinderkoor, thema 'het feest met Jezus gaat
beginnen.')
Thema: Sterk in wachten
Zang: Gemengd koor
E.L: 2 Kor. 5, 17-21
EV.: Lc. 15, 1-3, 11-32
Homilie
Deze parabel is vaak genoemd: de parabel van de
verloren zoon. Sommigen noemen het de parabel van de oudste zoon. Wij noemen
het de parabel van de goede vader. Sterk in het wachten.
Een vader, we noemen hem Jacob.
Een oudste zoon, we noemen hem Juda.
Een jongste zoon, we noemen hem Benjamin, Ben.
Een oud verhaal van lang terug, en toch van nu.
Een verhaal roept een verhaal op, hetzelfde verhaal,
anders verteld, vanuit de vader.
Hij had al zo lang gewacht, Jacob. ‘s-Nachts slaapt
hij onrustig. Van de week nog groette Eli, de priester, hem. Zijn vriendelijke
en tegelijk uitnodigende blik, maakte dat Jacob na zijn begroeting meteen
over zijn zoon begon, de jongste, Ben. ‘Nee, niets meer gehoord, het is
nu al zeven jaar geleden.’ ‘Ik heb tijdens het avondoffer nog aan jullie
gedacht,’ zei Eli, ‘de wierook steeg recht omhoog, het leek me een goed
teken.’ ‘Dank Eli, dank.’ ‘Zeg me nog iets over Juda.’ ‘Goddank is hij
nog bij me. Hij werkt hard, ik kan op hem rekenen, we eten, we drinken
een kleinigheid. Hij gaat goed om met de werklieden. Hij leidt een voorbeeldig
leven.’ ‘Inderdaad, ik zie hem ook trouw op de sabbat in de synagoge. Jacob,
is hij gelukkig?’ Nu kijkt Jacob Eli aan met een onzekere blik. ‘God weet
het, Eli, God weet het. Hij is geen spreker, dat was hij niet voor het
vertrek van Ben, dat is hij nu nog minder.’ Ze namen afscheid.
Hij had al zo lang gewacht. Een zoon vertrekt.
Er waren harde woorden gevallen. Had hij hem toch teveel verwend? Was het
leven in huis te sober geweest, was hij daarom weggegaan. Zijn erfdeel
ging mee, was het zo definitief? Drie keer had hij nog een bericht gekregen
van een voorbijreizende handelaar. ‘Die zoon van jou heeft het wel gemaakt
daar in Perzië.’ Meer zeiden ze niet, maar je zag aan hun gezichten
wat ze bedoelden. Wanneer je geld meebrengt heb je vrienden genoeg.
Hij had al zo lang gewacht. Waren het de woorden
van Eli, die hem hoop gaven; ‘de wierook steeg recht omhoog, had hij gezegd,’
zou God zijn gebed nog horen? Ben was vanouds de grappenmaker in het gezin.
Na het overlijden van moeder, kon zijn vrolijke lach de somberheid van
het bestaan wat doorbreken. Maar Juda kon daar nooit tegen. Was het jaloezie?
Lang was Juda enigst kind geweest, nooit had hij van harte met zijn jongere
broer als nakomertje gespeeld.
Hij had al zo lang gewacht. Toch liep hij weer
zijn vertrouwde gang, langs het weiland tot op de heuvel, vandaar kon hij
kijken, ver kijken, de weg eindigde op de volgende heuvel, daarachter,
ver daarachter, lag Perzië. Waarom steeds weer die gang? Vader en
moeder was hij tegelijk. Zij zou ook zijn gaan kijken, blijven kijken,
soms leek het of hij haar blik mee voelde gaan tot over de horizon. Alsof
ze zei: ‘hij komt terug, je bent een goede vader, wees sterk, blijf wachten.
Hij had al zo lang gewacht, maar wat is dat, lang?
Hier op de heuvel vond hij vrede, alsof het wachten zelf hem genezing bood.
Deze maand had hij graan verkocht aan Perzische handelaars. Ze zeiden het
niet, vanwege de prijs, maar er was daar grote nood. En Ben?
Die middag ging hij weer, en vreemd, dat het nog
zolang duurde voor hij hem had herkend, al een half uur zag hij hem naderen
in de verte, het leek een pelgrim, met zijn zware baard, zijn oude en versleten
kleren. Natuurlijk was hij in zijn herinnering, nog zeven jaar terug, een
jongeling, een knaap, met levenslustige brutale ogen. Nee hij had hem niet
herkend zo gauw. Totdat de pelgrim opkeek, naar de heuvel, opkeek en opnieuw,
en sneller stapte. Die pas deed zijn oude hart versnellen, ja het bonsde
al, voor hij hem had herkend, alsof hij hem niet kennen kon, alsof zijn
ongeloof dat dit nog kon gebeuren zijn ogen had verblind. Maar nu... De
laatste meters duurden dagen, eeuwen, langer dan de zeven jaar ervoor.
Het ging zo snel, hij was een man geworden, maar
... De ogen flets, de schouders krom, waar was zijn zoon van jaren her?
Geef hem een kleed, en haal een ring, slacht snel het kalf, hiervoor is
het gemest. Geef hem sandalen, dit is een feest.
En nu hierbuiten, waarom kom je niet binnen zoon?
Je broer is weer terug, die dood was, leeft, die verloren was heb ik gevonden?
Mijn zoon, jouw broer.
“Waarom heb je me nooit een bokje gegeven om met
mijn vrienden feest te vieren.” Ik zie je ogen, zoon, ik zie zoveel, verdriet
en haat, de jaloezie en onmacht. Je zweeg zolang en nu je spreekt, zijn
het geen vreugdewoorden. “Waarom heb je me nooit een bokje gegeven om met
mijn vrienden feest te vieren.” Je hebt het nooit gevraagd, en zelfs dat
was niet nodig, wat van mij is, is van jou. Of ben je boos, omdat ik goed
ben?
Geldt dan voor jou alleen ‘boontje komt om zijn
loontje?’ En heb je nooit gedacht aan je moeder, aan haar barensweeën,
voor jullie beiden? Heb je niet je leven uit haar schoot ontvangen, net
zoals je broer, is hij niet van jouw vlees, zoals van mij? Je broer was
dood, hij leeft weer. Mijn zoon, waar ben jij dood? Kom ook tot leven.
Wil je niet binnenkomen, wil jij je broer niet
zien?
Amen.
Reacties? Stuur
een e-mail.
Terug naar top
van deze pagina
Terug
naar homepage
|
|