Preek op de tweede zondag van de veertigdagentijd door het jaar B,
serie 1999-2000, B2000qdr02.html.
In de parochiekerk van de H. Bartholomeus te Poeldijk,
door pastoor Michel Hagen, 18/19 maart 2000, 19.00/10.00 uur.
A.M.D.G.
Zang: zaterdag - Jongerenkoor, thema: Wat moet ik zeggen?
zondag
- Gemengd Koor, thema: Stem uit de wolk
E.L.: (zo.) Gen. 22, 1-2, 9a. 10-13. 15-18
EV.: Mc. 9, 2-10
Homilie
Arme Petrus, het is ook nooit goed.
Stel nu eens dat vrienden van jou later een belangrijke gebeurtenis uit jouw leven opschrijven. En dan schrijven ze: ach hij wist niet wat hij zeggen moest. Met andere woorden: “hij kraamde maar wat onzin uit omdat hij zo geschrokken was”. Leuk als ze dat dan opschrijven. Daar maak je een goede beurt mee.
Wanneer je nu weet dat Marcus die dit verhaal opschreef een goede vriend van Petrus was, dan wordt het nog wat vreemder, dan snap je dat Petrus er blijkbaar geen probleem mee had dat Marcus het zo had opgeschreven. Petrus wilde het op papier hebben, want toen stond hij tegenover Jezus, echt met een mond vol tanden, wat hij zei sloeg nergens op: Laten we hier drie tenten bouwen, een voor U, een voor Mozes en een voor Elia.
Juist over dit moment heeft Petrus later gesproken als over een van de hoogtepunten uit zijn tijd met Jezus. Letterlijk een hoogtepunt, boven op een berg. Maar wat was nu dat hoogtepunt? En wat was nu dat stomme van zijn opmerking?
Heb jij het weleens gehad op school, in de klas. Er wordt een vraag gesteld, jij denkt het te weten, je steekt je hand op, wacht niet tot je de beurt krijgt en je roept het antwoord naar de docent toe. Maar helaas, je zit er volkomen naast. Hij zegt gelukkig heel vriendelijk, nee, dat is het niet. Hij had je ook radicaal af kunnen breken omdat je niet alleen het antwoord fout had, maar ook nog eens voor je beurt sprak. Maar gelukkig is het een vriendelijke docent die jou in je waarde laat. Je gaat niet helemaal af.
Zoiets heeft Petrus ook. Jezus heeft Petrus niet meegenomen naar boven omdat Petrus de beste van de klas is, omdat hij degene zou zijn die het allemaal al weet, dat denkt Petrus wel af en toe. Maar Jezus heeft hem meegenomen om hem iets duidelijk te maken. Met andere woorden: Petrus had op dat moment gewoon even niets moeten zeggen. Niet meteen roepen, alsof hij het wel snapt. Maar gewoon even zijn mond houden en eens even alles op hem laten inwerken, kijken wat dit bijzondere moment te betekenen heeft.
Misschien kunnen wij dat ook doen. Als je stil wordt, kun je beter luisteren. Maar, dan moet je ook stil worden in je gedachten. Als je tussendoor toch nog denkt, ik zal dit zeggen en dit, ik denk er zus over en zo, hij zal wel willen weten hoe ik het zie, ze wachten op mij, totdat ik initiatief neem... Wanneer je alsmaar doorgaat in jezelf, dan is er nog geen rust. Wat kan stil worden toch moeilijk zijn. Echt stil worden betekent tot rust komen en los van jezelf komen. Dat lukte Petrus op dat moment nog niet en dat lukt ons ook dikwijls niet.
Wat aardig van God dat Hij hem te hulp kwam, wat aardig dat Jezus dat allang had ingeschat, al lang had voorzien. Als Petrus zijn mond houdt, hoort hij een andere stem, een stem uit de wolk, een stem vanuit een andere werkelijkheid, een andere wereld: Dit is mijn Zoon, mijn enige Zoon, mijn veelgeliefde Zoon. Luister naar Hem.
Heb je het? Voordat je spreekt, eerst luisteren? Petrus is te vlug. De Stem zegt: Dit is mijn Zoon, luister naar Hem. Luisteren. Wanneer je met een mond vol tanden staat betekent dat meestal dat je niet genoeg hebt geluisterd. Dan kan zelfs die mond vol tanden je helpen om tot luisteren te komen.
Eigenlijk gaat het in deze lezing niet over het spreken, over ‘wat moet ik zeggen’, maar over luisteren. Wanneer je spreekt als iemand er niet om vraagt, komt jouw boodschap niet aan. Wanneer je spreekt voordat je hebt gehoord waar het over ging, slaan je woorden nergens op. Wanneer je spreekt zonder kennis van zaken, kun je echt beter zwijgen. Ook hier geldt: “Spreken is zilver, zwijgen is goud”. Wij gaan voor goud.
Aan het begin van deze viering hadden wij bij de openingstekst enkele voorbeelden. Iemand stelt een gewetensvraag; wat ga je zeggen? Iemand is ongeneeslijk ziek is of heeft iemand verloren; je vindt geen woorden. Daarom: altijd beginnen met luisteren. Dat was ook de boodschap uit de wolk: Luister naar Hem. Je kunt soms heel goed antwoorden: “Ik weet niet wat ik moet zeggen”. Je kunt best vragen: Wil je mij er iets meer over vertellen? Geeft de ander de ruimte om te spreken, door jouw luisterende houding.
En nu naar God toe. Bij God is het niet anders. Wij willen zo graag tegen God zeggen wat wij er allemaal van vinden. Tegen God, maar ook tegen elkaar, zeggen dat het niet goed gaat, dat het beter moet, dat we het er niet mee eens zijn, dat anderen het beter moeten doen, de politici en de multinationals. Soms willen we onze boosheid naar God uiten omdat we vinden dat God er toch meer aan zou kunnen doen, soms willen we ons verdriet uiten omdat we voor onszelf iets beters hadden verwacht. We roepen: “God hoort u ons, God luistert U naar ons? Maar, wanneer krijgt God de ruimte om te spreken?
‘Ja, gemakkelijk gezegd’ hoor ik dan. Zegt God dan weleens wat tegen ons? Natuurlijk, op school leren we dat God spreekt in ons hart. Maar als we eerlijk zijn is Hij vaak maar moeilijk te verstaan, of dat nu aan ons ligt of aan Gods zachte stem, het blijft moeilijk.
Daarom die ene zin. Dit is mijn enige Zoon, luister naar Hem. Toen Petrus rondkeek zag hij alleen Jezus. Het antwoord van God was duidelijk. Hij spreekt door Jezus. Lees dus wat Jezus heeft gezegd, bekijk goed wat dat voor jou kan betekenen. Die woorden van tweeduizend jaar geleden verslijten nooit, het zijn woorden van Jezus, Gods enige Zoon, luister naar Hem en je gaat God verstaan.
Dan kan het gebeuren, dat je steeds beter gaat luisteren. Dat je soms
ineens weet, hier hoef ik niets te zeggen. Dan geef je anderen de ruimte,
dan geef je God de ruimte. Dan kan het ook jou overkomen dat je een keer
zo’n hoogtepunt meemaakt en dat je diep van binnen die woorden voelt binnenkomen
die God over Jezus sprak: Jij bent mijn kind, mijn veelgeliefd kind. Als
dat je overkomt, hoef je niets meer te vragen en niets meer te zeggen,
dan is het goed, dan is God Zelf als een tent om je heen, dan zijn hemel
en aarde even een. Soms kan het gebeuren, als je stil wordt en luistert.
Amen.
Preek op de tweede zondag van de veertigdagentijd
door het jaar B,
serie 1999-2000, B2000qdr02.html.
In de Begijnhofkapel in Amsterdam na afloop van de Stille Omgang,
door pastoor Michel Hagen, 18/19 maart 2000, 19.00/10.00 uur.
A.M.D.G.
lezingen van dit weekend.
Geloven in de stad. Dat is de algemene gebedsintentie voor deze
Stille Omgang in het jaar 2000. U proeft de dubbele betekenis. De eerste
is: Gelóven in de stad, dat is gelovig leven in een stedelijk klimaat,
in een stad wonen en je geloof bewaren. Dat is niet gemakkelijk. De ontkerkelijking
in de steden is sterker dan in het platteland, voorzover we dat in Nederland
nog hebben. De tweede betekenis is: geloven in de stad. Je gelooft erin
dat ook een stad nog mogelijkheden heeft, je gelooft in de stad, in de
mensen die daar wonen, in de geschiedenis, je gelooft erin.
Welke betekenis de opstellers van deze intentie in gedachten hadden weet ik niet, maar beiden zijn waardevol. We zullen ze ook beiden aan bod laten komen.
In de stad leven en daar je geloof bewaren. Geloven binnen een stedelijk klimaat. Ik ben zelf geboren en getogen in Rotterdam, vannacht dus even een Rotterdammer in Amsterdam. Daar merkten we de leegloop van de kerken al in de vijftiger en zestiger jaren van de vorige eeuw. En dat een grote stad het niet gemakkelijk maakt om het geloof te bewaren merken we hier ook. De reacties op straat zijn elk jaar ongeveer hetzelfde, de een wat origineler dan de ander, maar ze komen op hetzelfde neer. Wat is dat, waarom zeg je niets? O dat is zeker een secte, he, jullie lopen verkeerd.
Maar ze weten niet wat ze zeggen. Ze weten niet wat ze zien, ze weten niet wat ze meemaken, ze snappen er niets van. Net als Petrus. Over hem hoorden we in het Evangelie: ‘Hij wist niet wat hij zei’. Dat ging toen over het bouwen van tenten. Niet dat ik verwacht dat u ergens in Amsterdam net als Petrus een tent zou willen bouwen, of drie tenten. Dan is deze tent, dit oude en intieme Godshuis een betere tent om te blijven.
Geloven in de stad. Het is vandaag uiteindelijk net zo moeilijk als 655 jaar geleden. Toen was er ook een kwijnend geloof in de Eucharistie. Toen hebben ze hier in Amsterdam net als Petrus twee millennia terug, zo’n moment gehad dat ze een tent wilden opslaan rond het mirakel. Er is wel enige overeenkomst met dit Evangelie. De drie leerlingen ondergaan in de grootste verwarring de gedaanteverandering van hun Heer. Voor hun ogen zien ze zijn kleed witter dan wit worden. Hij straalt, Mozes en Elia staan erbij en ze praten met z’n drieën. Jezus verandert van gedaante. Het is een eigenschap van God die we vaker meemaken. Eens verscheen God in de brandende braambos. Hier in Amsterdam in 1345, was Jezus aanwezig in die andere gedaante, de gedaante van brood, de gedaante die we nog dagelijks mogen zien. Een gedaanteverandering waar we nooit aan wennen, die ons verstand blijft tarten, onze fantasie te boven gaat, en waarvan we de totale consequentie nooit zelf volbrengen.
Maar dat is niet de enige gedaanteverandering van Jezus die we kennen. Jezus noemt het al in het Evangelie. Hij zegt: spreekt er niet over voordat de Mensenzoon is opgestaan uit de doden. Dat is zijn andere gedaanteverandering, zijn verrijzenis. Daarvan is dit moment op de berg al een voorproefje. Eens zal Jezus de dood overwinnen, dan zal Hij die hemelse glorie die je hier op de berg even ziet, voor eeuwig bezitten.
En dan zijn we er nog niet. Tussen deze gedaanteverandering op de berg en de gedaanteverandering in het graf ligt nog een andere gedaanteverandering, de gedaanteverandering in ons dagelijks leven, dat is Jezus als de dienstknecht. Zijn gedaante is niet om aan te zien, de gedaante van een slavenbestaan, geslagen bespuwd, gemarteld, verkocht, verraden, vals berecht, voortgejaagd, in het stof geworpen. De gedaante van de verschoppeling.
Kunnen wij Hem zien, in al die gedaanten? We zien Hem niet meer in zijn glorie. Het gaat niet goed met de Kerk in Nederland. We zien Jezus heerlijkheid niet, geen volle kerken, geen eerbetuigingen aan een roomse Kerk, maar een schuldbelijdenis voor zoveel eeuwen waarin kerkmensen op allerlei manieren tekort zijn geschoten, waardoor Kerk en geloof ongeloofwaardig werden.
We zien Hem nog wel, ...... in die gedaante van Brood, maar net als zes en een halve eeuw geleden hebben we er moeite mee om Hem te herkennen. Ons geloof blijft te klein, onze ogen blijven te verblind om Hem te kunnen zien.
Inderdaad, we zien Hem wel, ..... in de gedaante van de verschoppeling, de vluchteling. maar ook daar hebben we moeite om Hem te herkennen, net als Petrus hebben wij moeite om te begrijpen wat er gebeurt. Al te gemakkelijk zien we in asielzoekers mensen die uit zijn op onze rijkdom, concurrenten die een deel van onze welvaartstaart komen afsnoepen.
Het blijft moeilijk, welke gedaante Hij ook aanneemt om bij ons te zijn. Geloven blijft moeilijk, of je nu in de stad woont of op het platteland, in Nederland of in de derde wereld. Tweeduizend jaar geleden. zes eeuwen geleden of nu.
Maar, .... als zo zijn gedaanteverandering is, dan zou Hij zich ook kunnen verbergen in die leeggelopen, ongelovige, stad. Dan zou Hij ook de gedaante kunnen aannemen van zwervers, zelfs van de jongere die hier in het holle plezier wat vulling zoekt voor zijn lege bestaan, in anderen die daar geld aan verdienen omdat ze zelf niets hogers zien? Dan is het mogelijk dat in deze woestijn een brandende braambos verschijnt waardoor opnieuw een stem klinkt, zoals eens bij Mozes: dit is mijn Naam, Ik ben er. En op de berg vanuit de wolk. ‘Dit is mijn Zoon, luister naar Hem’, en daarna woordeloos bij het Mirakel in het haardvuur: Dit is mijn Lichaam dat voor u gegeven wordt.
Kunnen wij geloven in de stad, dat zij toch weer een plaats van genade wordt, ja het zelfs al is? Dat kunnen wij, dat mogen wij geloven, mits we Jezus, Gods veelgeliefde Zoon in al zijn gedaanten leren herkennen. Misschien dat we daarom deze nacht hier in deze tent zijn, in de Begijnhof. Niet wij bouwen tenten voor Hem. God heeft zijn tent onder ons opgeslagen in zijn Zoon. Jezus heet ons nu niet met drie maar met duizenden welkom bij zijn gedaanteverandering, zijn metamorfose. Dit wil Hij voor ons zijn: dagelijks brood, voedsel voor in de woestijn, verbondsbrood, tranenbrood, vreugdebrood, zijn vlees, Hij geeft zijn bloed, de beker van de gramschap en de beker van de vreugde, de beker van het Verbond de beker van de eenheid.
Geloven in de stad. Dat kan wanneer we geloven in God, in zijn Zoon, die alles in allen wil zijn, geen gedaante is Hem te min om ons te dienen, en geen glorie is daarom groot genoeg om Hem te verheerlijken. Met Hem is er hoop voor de stad en voor het platteland, voor het rijke Westen en het arme Zuiden. Door dit geloof kunnen wij ons geloof belijden en bidden om te geloven in de stad. Amen.
1. Preek Jongerenviering
2. Preek Stille Omgang Begijnhof